eCommerce & Marketing vakjargon

Welkom op onze informatieve webpagina die gewijd is aan de fascinerende wereld van e-commerce en marketing. Hier willen we je graag introduceren aan het brede scala aan vakjargon dat wordt gebruikt in deze industrie. Het is belangrijk op te merken dat deze sectoren bol staan van technische termen en acroniemen, en het is begrijpelijk dat het lastig kan zijn om alles te onthouden.

Geen zorgen, want we staan klaar om je te begeleiden door middel van deze complexe taal. In deze introductie willen we je bewust maken van de diversiteit en het belang van vakjargon in e-commerce en marketing. Na deze introductie zullen we elk van deze termen apart behandelen en in detail uitleggen, zodat je een grondig begrip kunt krijgen van hun betekenis en toepassing.

Of je nu een beginnende ondernemer bent of al enige ervaring hebt in deze industrie, het begrijpen van het vakjargon is cruciaal voor succes. Het kan je helpen om effectieve strategieën te ontwikkelen, de juiste beslissingen te nemen en de concmurrentie een stap voor te blijven.

Dus maak je klaar om mee te gaan op deze reis door de wereld van e-commerce en marketing, waar we je zullen onderdompelen in de rijke terminologie die wordt gebruikt. Na deze introductie nodigen we je uit om verder te gaan naar de specifieke pagina’s waar elk vakterm apart wordt behandeld. Op die manier kun je op je eigen tempo leren en de vakjargon begrijpen die het meest relevant zijn voor jouw zakelijke behoeften.

Dus laten we samen op pad gaan, nieuwsgierigheid als onze gids. Ontdek de woorden, begrippen en concepten die de ruggengraat vormen van e-commerce en marketing. Word een taalkundige in deze dynamische sector en versterk jouw kennis om jouw online aanwezigheid te laten groeien en te bloeien.

Woordenlijst eCommerce & Marketing

Hier is een lijst van bijna 300 termen en concepten die vaak voorkomen in e-commerce en marketing, elk met een beknopte uitleg:

  1. A/B-testen: Een methode waarbij twee versies van een element (bijvoorbeeld een webpagina of advertentie) worden getest om te bepalen welke versie beter presteert.
  2. Above the fold: Het deel van een webpagina dat zichtbaar is zonder te scrollen.
  3. Account-based marketing: Een strategie waarbij marketingactiviteiten gericht zijn op specifieke accounts of bedrijven in plaats van op de brede markt.
  4. Advertentieplaatsing: Het selecteren van de locatie waar een advertentie wordt weergegeven, zoals op een website of in een zoekmachine.
  5. Affiliatemarketing: Een vorm van marketing waarbij een bedrijf beloningen biedt aan affiliates (partners) voor elke klant die zij via hun marketinginspanningen binnenbrengen.
  6. Analytics: Het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens om inzichten te verkrijgen en besluitvorming te informeren.
  7. API (Application Programming Interface): Een set regels en protocollen die softwareapplicaties met elkaar verbinden en communicatie mogelijk maken.
  8. App-optimalisatie: Het optimaliseren van een mobiele applicatie om de gebruikerservaring te verbeteren en de zichtbaarheid in app-winkels te vergroten.
  9. B2B (Business-to-Business): De handel tussen bedrijven, waarbij een bedrijf producten of diensten levert aan andere bedrijven.
  10. B2C (Business-to-Consumer): De handel tussen een bedrijf en individuele consumenten, waarbij een bedrijf producten of diensten rechtstreeks aan consumenten levert.
  11. Backlink: Een link van een externe website naar jouw website, wat kan bijdragen aan de autoriteit en vindbaarheid van jouw site.
  12. Behavioral targeting: Het aanpassen van marketingboodschappen en advertenties op basis van het gedrag en de interesses van individuele gebruikers.
  13. Bouncepercentage: Het percentage bezoekers dat een website verlaat zonder verdere interactie.
  14. Branding: Het proces van het creëren en versterken van de identiteit en perceptie van een merk. (Podcast: is Branding nog van deze tijd?)
  15. Buyer persona: Een gedetailleerd profiel van de ideale klant, gebaseerd op demografische gegevens, gedrag en interesses.
  16. Call-to-Action (CTA): Een oproep aan de bezoekers om een gewenste actie te ondernemen, zoals “Koop nu” of “Schrijf je in”.
  17. Clickbait: Het gebruik van misleidende of sensationele koppen en inhoud om kliks en aandacht te genereren.
  18. Click-through rate (CTR): Het percentage mensen dat op een specifieke link of advertentie klikt in verhouding tot het aantal keren dat deze wordt weergegeven.
  19. CMS (Content Management System): Een softwareplatform waarmee gebruikers eenvoudig digitale inhoud kunnen maken, bewerken en beheren.
  20. Community management: Het actief beheren en betrokken zijn bij online gemeenschappen en sociale media om relaties op te bouwen en de merkloyaliteit te vergroten.
  21. Concurrentieanalyse: Het onderzoeken en analyseren van de concurrenten in de markt om inzicht te krijgen in hun strategieën, producten en prestaties.
  22. Contentmarketing: Het creëren en verspreiden van waardevolle en relevante inhoud om de doelgroep aan te trekken, betrokkenheid te bevorderen en merkautoriteit op te bouwen.
  23. Conversie: Het proces waarbij bezoekers van een website, e-mail of advertentie worden omgezet in klanten of het uitvoeren van een gewenste actie.
  24. Conversie-attributie: Het toekennen van waarde aan verschillende marketingkanalen en touchpoints die hebben bijgedragen aan een conversie of verkoop.
  25. Conversiepercentage: Het percentage bezoekers dat een gewenste actie onderneemt, zoals een aankoop doen of een formulier invullen.
  26. Conversieratio: Het verhoudingsgetal tussen het aantal bezoekers en het aantal conversies dat plaatsvindt.
  27. Cost per acquisition (CPA): De gemiddelde kosten die een adverteerder maakt om een nieuwe klant of lead te verwerven.
  28. Cost per click (CPC): De prijs die adverteerders betalen voor elke keer dat er op hun advertentie wordt geklikt.
  29. CPM (Cost per Mille): De kosten die adverteerders betalen voor elke duizend vertoningen van hun advertentie.
  30. CRM (Customer Relationship Management): Een strategie en systeem waarmee bedrijven klantrelaties kunnen beheren, informatie kunnen verzamelen en analyseren, en klantinteracties kunnen optimaliseren.
  31. Cross-selling: Het aanbieden van aanvullende producten of diensten aan klanten die al een aankoop hebben gedaan.
  32. Customer journey: De reis die een klant aflegt, vanaf het eerste contactpunt met een merk tot het doen van een aankoop en eventuele vervolgaankopen.
  33. Customer lifetime value (CLV): De totale waarde die een klant gedurende de gehele relatie met een bedrijf genereert.
  34. Customer retention: Het vermogen om bestaande klanten te behouden en ervoor te zorgen dat ze herhaalaankopen doen.
  35. Dark traffic: Verkeer naar een website dat niet kan worden getraceerd naar de bron, zoals bepaalde sociale-mediaplatforms of instant messaging-apps.
  36. Data-analyse: Het proces van het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens om inzichten en conclusies te verkrijgen.
  37. Data-driven marketing: Het nemen van beslissingen op basis van gegevens en inzichten om de effectiviteit van marketingcampagnes te verbeteren.
  38. Deep linking: Het verwijzen naar een specifieke interne pagina of sectie van een website, in plaats van alleen naar de startpagina.
  39. Direct marketing: Het rechtstreeks benaderen van potentiële klanten via kanalen zoals e-mail, direct mail, telefoon of sms.
  40. Display advertising: Het tonen van visuele advertenties, zoals banners of tekstadvertenties, op websites, apps of andere digitale kanalen.
  41. Domain authority: Een maatstaf voor de autoriteit en betrouwbaarheid van een website, gebaseerd op factoren zoals het aantal backlinks en de kwaliteit van de inhoud.
  42. E-commerceplatform: Een softwareplatform dat wordt gebruikt om online winkels en e-commerceactiviteiten te beheren, inclusief productbeheer, betalingen en orderverwerking.
  43. E-mailmarketing: Het gebruik van e-mail als marketingkanaal om klanten te bereiken, relaties op te bouwen en conversies te stimuleren.
  44. Engagement: De mate van betrokkenheid en interactie van gebruikers met een merk, zoals likes, reacties, shares of tijd besteed op een website.
  45. Exit-intent pop-up: Een pop-upvenster dat wordt weergegeven wanneer een bezoeker de intentie heeft om een website te verlaten, om ze te verleiden om te blijven of een actie te ondernemen.
  46. Funnel: Een visueel model dat de stappen in het verkoop- of marketingproces illustreert, van bewustwording en interesse tot actie en conversie. (Podcast: Hoe een funnel jouw gaat helpen)
  47. Gamification: Het toepassen van spelelementen en -technieken in niet-gamingcontexten om gebruikers te betrekken en te motiveren.
  48. Geotargeting: Het afstemmen van marketingboodschappen en advertenties op een specifieke geografische locatie om relevante en gepersonaliseerde inhoud te bieden.
  49. Google Ads: Het online advertentieplatform van Google waarmee adverteerders advertenties kunnen weergeven in zoekresultaten, op websites en in apps.
  50. Google Analytics: Een webanalysetool van Google waarmee je gegevens over websiteverkeer en -prestaties kunt verzamelen en analyseren. (Podcast: Inzicht krijgen en keuzes maken met Google Analytics)
  51. Growth hacking: Een marketingbenadering die zich richt op snelle groei en experimenten om effectieve en efficiënte groeistrategieën te vinden. (Podcast: Growth Hacking)
  52. Hashtag: Een woord of zin voorafgegaan door een #-symbool, gebruikt om berichten te categoriseren en te markeren op sociale-mediaplatforms.
  53. Heatmap: Een visuele weergave van de interactie en het gedrag van gebruikers op een webpagina, gebaseerd op kleurgecodeerde hittepunten.
  54. Influencer-marketing: Het samenwerken met invloedrijke personen op sociale media om producten of diensten te promoten en hun volgers te beïnvloeden.
  55. Inbound marketing: Een strategie die zich richt op het aantrekken van potentiële klanten door middel van waardevolle content en het opbouwen van relaties.
  56. Indexering: Het proces waarbij zoekmachines webpagina’s ontdekken, lezen en toevoegen aan hun zoekresultaten.
  57. Infographic: Een visuele weergave van informatie, gegevens of kennis, vaak in de vorm van een grafiek, diagram of illustratie.
  58. KPI (Key Performance Indicator): Een meetbare waarde die aangeeft hoe goed een bedrijf of campagne presteert ten opzichte van de gestelde doelen. (Podcast: Hoe stuur je aan op KPI’s anno 2022)
  59. Keyword: Een specifiek woord of een combinatie van woorden die mensen gebruiken bij het zoeken naar informatie op zoekmachines.
  60. Landing page: Een specifieke webpagina waar bezoekers op terechtkomen na het klikken op een advertentie, zoekresultaat of andere bron.
  61. Lead: Een potentiële klant die interesse heeft getoond in een product, dienst of merk en contactgegevens heeft verstrekt.
  62. Leadgeneratie: Het proces van het aantrekken en verzamelen van potentiële klanten, meestal via marketingactiviteiten en het aanbieden van waardevolle inhoud.
  63. Lead nurturing: Het opbouwen van relaties met potentiële klanten door middel van gerichte communicatie en waardevolle inhoud om hen verder in de verkoopcyclus te begeleiden.
  64. Linkbuilding: Het proces van het verkrijgen van kwalitatieve en relevante backlinks naar een website om de zichtbaarheid en autoriteit in zoekmachines te verbeteren.
  65. Local SEO: Het optimaliseren van een website en online aanwezigheid om lokaal relevante zoekresultaten te verschijnen.
  66. Long-tail keyword: Een specifiek en gedetailleerd zoekwoord of zoekterm, vaak met een lager zoekvolume maar hogere relevantie en intentie.
  67. Market segmentation: Het verdelen van de doelmarkt in verschillende segmenten op basis van gedeelde kenmerken, behoeften of gedragingen van de doelgroep.
  68. Marketing automation: Het gebruik van software en technologie om marketingprocessen en -taken te automatiseren, zoals e-mailcampagnes en lead nurturing.
  69. Marketingmix: De combinatie van marketingelementen en -activiteiten, zoals product, prijs, plaats en promotie, om een ​​marketingstrategie uit te voeren.
  70. Marketingplan: Een document dat de marketingdoelen, strategieën, tactieken en activiteiten van een bedrijf beschrijft om deze doelen te bereiken.
  71. Micro-influencer: Een influencer met een kleinere, maar zeer betrokken en nichespecifieke volgersgroep.
  72. Mobile commerce: Het doen van aankopen of transacties via mobiele apparaten, zoals smartphones of tablets.
  73. Native advertising: Advertenties die naadloos worden geïntegreerd in de context en het ontwerp van de omringende inhoud, waardoor ze minder opvallen als advertenties.
  74. NPS (Net Promoter Score): Een meetinstrument om de klanttevredenheid en loyaliteit te meten, gebaseerd op de vraag: “Hoe waarschijnlijk is het dat je ons zou aanbevelen aan een vriend of collega?”
  75. Omni-channel marketing: Het bieden van een naadloze en consistente ervaring over verschillende kanalen en platforms, zowel online als offline.
  76. Organic reach: Het aantal mensen dat een bericht of inhoud ziet zonder dat er betaalde advertenties worden gebruikt.
  77. PageRank: Een algoritme dat door Google wordt gebruikt om de relevantie en autoriteit van webpagina’s te bepalen, voornamelijk gebaseerd op het aantal en de kwaliteit van backlinks.
  78. Pay-per-click (PPC): Een advertentiemodel waarbij adverteerders betalen telkens wanneer er op hun advertentie wordt geklikt.
  79. Persona: Een fictief karakter dat de kenmerken, behoeften en doelen van een specifieke doelgroep vertegenwoordigt.
  80. Pinterest: Een krachtig platform dat steeds populairder wordt. Het combineert de functionaliteit van een visuele zoekmachine met sociale media en is een geweldige plek om ideeën te ontdekken en op te slaan.
  81. Pop-up: Een venster dat plotseling verschijnt bovenop een webpagina om specifieke informatie, aanbiedingen of acties te tonen.
  82. Positionering: De perceptie en positie van een merk in de geest van consumenten in vergelijking met concurrenten.
  83. Remarketing: Het opnieuw targeten van mensen die eerder interactie hebben gehad met een website of merk, om ze terug te brengen en te converteren.
  84. Responsive design: Het ontwerpen van een website of digitale inhoud die zich automatisch aanpast aan verschillende apparaten en schermformaten.
  85. Return on Investment (ROI): Een meting van de winst of waarde die wordt gegenereerd in verhouding tot de kosten of investeringen die ermee gepaard gaan.
  86. Retargeting: Het opnieuw targeten van mensen die eerder interactie hebben gehad met een website of merk, om ze te herinneren aan producten of diensten en hen terug te leiden naar de site.
  87. Sales funnel: Een visueel model dat de stappen illustreert die een prospect doorloopt in het aankoopproces, van bewustwording tot conversie.
  88. Search engine marketing (SEM): Een vorm van online adverteren waarbij advertenties worden weergegeven in zoekmachines om de zichtbaarheid en het verkeer te vergroten.
  89. Search engine optimization (SEO): Het optimaliseren van een website en inhoud om organisch verkeer van zoekmachines te vergroten en hogere posities in zoekresultaten te bereiken.
  90. SERP (Search Engine Results Page): De pagina met zoekresultaten die wordt weergegeven nadat een gebruiker een zoekopdracht heeft uitgevoerd.
  91. Shareability: De mate waarin inhoud gemakkelijk kan worden gedeeld door gebruikers op sociale media en andere platforms.
  92. Site map: Een overzichtspagina die alle links naar de belangrijkste pagina’s van een website bevat, om zoekmachines te helpen de site te crawlen en te indexeren.
  93. Social listening: Het proces van het monitoren en analyseren van online conversaties en sociale-mediaplatforms om inzichten te verkrijgen over een merk, product of branche.
  94. Social media marketing: Het gebruik van sociale-mediaplatforms om merkbekendheid te vergroten, betrokkenheid te stimuleren en doelgroepen te bereiken.
  95. Spam: Ongewenste, irrelevante of ongevraagde berichten of inhoud die naar grote groepen mensen wordt verzonden, meestal via e-mail.
  96. Split testing (A/B testing): Het vergelijken van twee varianten van een element, zoals een advertentie of landingspagina, om te bepalen welke betere resultaten oplevert.
  97. Storytelling: Het gebruiken van een verhaal of narratief om een ​​merk, product of boodschap te communiceren en emotionele betrokkenheid te creëren.
  98. Target audience: De specifieke groep mensen die een bedrijf wil bereiken en beïnvloeden met zijn marketingboodschappen en -activiteiten.
  99. Unique selling proposition (USP): Het unieke kenmerk, voordeel of waardepropositie van een product of dienst dat het onderscheidt van concurrenten.
  100. Upselling: Het aanbieden van een duurdere of uitgebreidere versie van een product of dienst aan een klant tijdens het aankoopproces.
  101. User-generated content (UGC): Inhoud gecreëerd door gebruikers, zoals beoordelingen, recensies, afbeeldingen of video’s, die het merk ondersteunen en betrokkenheid vergroten.
  102. Viral marketing: Het verspreiden van marketingboodschappen of inhoud die snel en wijdverspreid wordt gedeeld op sociale media en andere kanalen.
  103. Voice search: Het gebruik van gesproken opdrachten om zoekopdrachten uit te voeren op apparaten met spraakassistenten, zoals Siri, Alexa of Google Assistant.
  104. Web analytics: Het verzamelen, meten, analyseren en rapporteren van gegevens over het gedrag van gebruikers op een website om inzichten te verkrijgen en prestaties te verbeteren.
  105. Web design: Het proces van het creëren en vormgeven van de visuele lay-out, structuur en functionaliteit van een website.
  106. Web hosting: De service en infrastructuur die nodig zijn om een ​​website toegankelijk en beschikbaar te maken op internet.
  107. White hat SEO: Het toepassen van ethische en geoorloofde optimalisatietechnieken die in overeenstemming zijn met de richtlijnen van zoekmachines.
  108. YouTube advertising: Het plaatsen van advertenties op het YouTube-platform om de zichtbaarheid en betrokkenheid te vergroten en doelgroepen te bereiken.
  109. Zero moment of truth (ZMOT): Het punt in het aankoopproces waarop een consument online onderzoek doet voordat hij een beslissing neemt.
  110. Algorithm: Een complexe set regels en berekeningen die zoekmachines gebruiken om de relevantie en rangorde van zoekresultaten te bepalen.
  111. Augmented reality (AR): Een technologie die virtuele elementen, zoals afbeeldingen, tekst of 3D-modellen, toevoegt aan de echte wereld via een smartphone, tablet of AR-bril.
  112. Black hat SEO: Het toepassen van onethische en verboden optimalisatietechnieken die in strijd zijn met de richtlijnen van zoekmachines.
  113. Blogging: Het regelmatig publiceren van inhoud, meestal in de vorm van blogposts, om informatie te delen, autoriteit op te bouwen en betrokkenheid te stimuleren.
  114. Brand advocate: Een tevreden klant of fan die positief spreekt over een merk, product of dienst en anderen beïnvloedt om het ook te proberen of te kopen.
  115. Brand awareness: De mate waarin consumenten bekend zijn met en zich bewust zijn van een specifiek merk en zijn waarden, producten of diensten.
  116. Customer segmentation: Het opdelen van klanten in verschillende groepen op basis van gedeelde kenmerken, gedragingen of behoeften, om gerichte marketingstrategieën toe te passen.
  117. Display advertising: Het weergeven van visuele advertenties, zoals afbeeldingen of banners, op websites en andere digitale platforms.
  118. Engagement rate: Het percentage mensen dat interactie heeft met een bericht, inhoud of advertentie, zoals likes, reacties of shares, in verhouding tot het totale bereik.
  119. Geofencing: Het instellen van een virtuele grens rond een fysieke locatie, waardoor locatiegebaseerde marketing- of advertentieberichten naar gebruikers in dat gebied kunnen worden gestuurd.
  120. Keyword research: Het proces van het identificeren en analyseren van zoekwoorden die relevant zijn voor een bepaalde branche, doelgroep of inhoud, om SEO-strategieën te informeren.
  121. Retargeting: Het opnieuw targeten van mensen die eerder interactie hebben gehad met een website of merk, om ze terug te brengen en te converteren.
  122. ROI (Return on Investment): Een meting van de winst of waarde die wordt gegenereerd in verhouding tot de kosten of investeringen die ermee gepaard gaan.
  123. Sales funnel: Een visueel model dat de stappen in het verkoopproces illustreert, van het genereren van leads tot het doen van een aankoop.
  124. SEA (Search Engine Advertising): Het adverteren op zoekmachines zoals Google om zichtbaarheid en verkeer te genereren.
  125. Search engine optimization (SEO): Het optimaliseren van een website om de zichtbaarheid en het verkeer vanuit zoekmachines te vergroten.
  126. Segmentatie: Het opdelen van een doelmarkt in verschillende groepen op basis van gemeenschappelijke kenmerken, zoals demografie, gedrag of interesses.
  127. SEM (Search Engine Marketing): Het gebruik van zoekmachines zoals Google om zichtbaarheid en verkeer te genereren via betaalde advertenties en zoekmachineoptimalisatie.
  128. SERP (Search Engine Results Page): De pagina met zoekresultaten die wordt weergegeven nadat een gebruiker een zoekopdracht heeft ingevoerd.
  129. Share of voice: Het aandeel van een merk in de totale zichtbaarheid en gesprekken in een bepaalde markt of branche.
  130. Social media marketing: Het gebruik van sociale-mediaplatforms om merkbekendheid, betrokkenheid en verkeer te vergroten.
  131. Targeting: Het selecteren van een specifieke doelgroep voor marketingactiviteiten op basis van demografische gegevens, interesses of gedrag.
  132. User-generated content (UGC): Inhoud die wordt gemaakt en gedeeld door gebruikers van een product, dienst of merk.
  133. Usability: De mate waarin een website, app of product gemakkelijk te gebruiken en begrijpen is voor gebruikers.
  134. User experience (UX): De totale ervaring en interactie van gebruikers met een website, app of product.
  135. Viral marketing: Het creëren van inhoud of campagnes die zich snel verspreiden en veel aandacht genereren via sociale media en andere kanalen.
  136. Webinar: Een online seminar of presentatie die wordt gehouden via internet, waarmee deelnemers informatie kunnen ontvangen en interactief kunnen deelnemen.
  137. Website personalisatie: Het aanpassen van de inhoud, lay-out en ervaring van een website op basis van de voorkeuren en gedragingen van individuele gebruikers.
  138. Whitepaper: Een diepgaand en informatief document dat is ontworpen om kennis te delen en autoriteit op te bouwen rond een bepaald onderwerp.
  139. Zoekwoordenonderzoek: Het proces van het identificeren en analyseren van de zoekwoorden die gebruikers invoeren in zoekmachines, om de optimalisatie en rangschikking van websites te verbeteren.
  140. Zoom: Een populaire videocommunicatietool waarmee gebruikers virtuele vergaderingen, conferenties en presentaties kunnen houden.
  141. AI (Artificial Intelligence): Kunstmatige intelligentie, waarbij computersystemen taken kunnen uitvoeren die normaal gesproken menselijke intelligentie vereisen.
  142. AR (Augmented Reality): Augmented reality, waarbij computergegen.
  143. Programmatic advertising: Het geautomatiseerde proces van het kopen en verkopen van advertentieruimte in realtime via een online veiling.
  144. Dark social: Het verkeer dat afkomstig is van privé- of directe bronnen, zoals gedeelde links via e-mail, chat-apps of privéberichten op sociale media.
  145. Augmented reality (AR): Een technologie die digitale elementen toevoegt aan de echte wereld, meestal via een smartphone of AR-bril.
  146. Virtual reality (VR): Een technologie die gebruikers onderdompelt in een volledig virtuele omgeving met behulp van een speciale headset.
  147. Voice search: Het gebruik van spraakgestuurde zoekopdrachten via stemassistenten zoals Siri, Alexa of Google Assistant.
  148. Chatbot: Een geautomatiseerd gesprekssysteem dat menselijke interactie simuleert en wordt gebruikt om vragen te beantwoorden, ondersteuning te bieden of taken uit te voeren.
  149. Influencer: Een persoon met een aanzienlijke online volgersgroep en invloed die merken en producten kan promoten via sociale media.
  150. User experience (UX): De totale ervaring en tevredenheid van een gebruiker bij het interactie hebben met een product, dienst of systeem.
  151. User interface (UI): Het visuele en functionele ontwerp van een digitale applicatie of website, inclusief lay-out, knoppen, formulieren en interactie-elementen.
  152. Machine learning: Een vorm van kunstmatige intelligentie waarbij computersystemen leren en verbeteren zonder expliciete programmering, vaak door patronen en gegevens te analyseren.
  153. Big data: Een term die verwijst naar de enorme hoeveelheid gestructureerde en ongestructureerde gegevens die bedrijven verzamelen en analyseren om inzichten te verkrijgen en besluitvorming te informeren.
  154. Internet of Things (IoT): Het netwerk van fysieke apparaten, voertuigen, apparatuur en andere objecten die zijn ingebed met sensoren, software en connectiviteit om gegevens uit te wisselen en te communiceren.
  155. Blockchain: Een gedecentraliseerd en versleuteld grootboeksysteem dat transparante en veilige transacties mogelijk maakt zonder tussenkomst van een centrale autoriteit.
  156. Personalisatie: Het aanpassen van inhoud, aanbiedingen of ervaringen aan individuele gebruikers op basis van hun voorkeuren, demografische gegevens of gedrag.
  157. PIM (Product Information Management): Een systeem of software waarmee bedrijven productinformatie kunnen verzamelen, organiseren en distribueren over verschillende verkoopkanalen en marketingplatforms. (Podcast: Waarom PIM voor rust zorgt)
  158. ERP (Enterprise Resource Planning): Een geïntegreerd softwareplatform dat verschillende bedrijfsprocessen zoals voorraadbeheer, inkoop, verkoop, boekhouding en HR automatiseert en stroomlijnt.
  159. MAaaS (Marketing Automation as a Service): Een dienst waarbij bedrijven marketingautomatiseringstools kunnen gebruiken om repetitieve marketingtaken te stroomlijnen, zoals het verzenden van e-mails, het beheren van sociale media en het genereren van rapporten.
  160. WMS (Warehouse Management System): Een softwaretoepassing die bedrijven helpt bij het beheren en optimaliseren van magazijnactiviteiten, waaronder voorraadbeheer, ontvangst en verzending van goederen, en orderafhandeling.
  161. PLM (Product Lifecycle Management): Een strategisch proces en een set van tools en methodologieën waarmee bedrijven de levenscyclus van een product kunnen beheren, van concept en ontwerp tot productie, distributie, service en uiteindelijke verwijdering.
  162. SKU (Stock Keeping Unit): Een unieke identificatiecode die wordt gebruikt om een specifiek product of een specifieke variant van een product te identificeren binnen een inventaris- of voorraadsysteem.
  163. MRP (Material Requirements Planning): Een systeem dat de planning en controle van grondstoffen en componenten in een productieomgeving automatiseert, rekening houdend met de productieplanning en vraagvoorspellingen.
  164. EDI (Electronic Data Interchange): Een gestandaardiseerd elektronisch formaat voor het uitwisselen van zakelijke documenten, zoals inkooporders, facturen en verzendberichten, tussen verschillende bedrijfssystemen.
  165. Productdata: De verzameling van gestructureerde gegevens die alle informatie bevatten die relevant is voor een product, zoals beschrijvingen, specificaties, afbeeldingen, prijzen, voorraadniveaus, enz.
  166. Attributen: Eigenschappen of kenmerken die aan een product zijn gekoppeld, zoals kleur, maat, gewicht, merk, model, enz. Attributen helpen bij het nauwkeurig beschrijven en categoriseren van producten.
  167. Taxonomie: Een hiërarchische classificatiestructuur die wordt gebruikt om producten te organiseren en te categoriseren op basis van gemeenschappelijke kenmerken. Dit helpt bij het navigeren en zoeken naar producten binnen een PIM-systeem.
  168. Mapping: Het proces van het koppelen van productattributen aan specifieke velden of veldwaarden binnen een PIM-systeem. Dit zorgt voor consistente en gestructureerde productinformatie.
  169. Data governance: Het beheer en de controle van de kwaliteit, consistentie, integriteit en beveiliging van productgegevens. Data governance omvat het vaststellen van regels, processen en verantwoordelijkheden met betrekking tot productinformatie.
  170. Data onboarding: Het proces van het verzamelen en importeren van productgegevens van verschillende bronnen, zoals leveranciers, interne systemen of externe databases, naar het PIM-systeem.
  171. Data cleansing: Het proces van het identificeren en corrigeren van onnauwkeurige, ontbrekende, dubbele of verouderde productgegevens. Data cleansing verbetert de kwaliteit en betrouwbaarheid van de productinformatie.
  172. Data syndicatie: Het distribueren van productinformatie naar verschillende verkoopkanalen, zoals e-commerce websites, marktplaatsen, printcatalogi, enz. Data syndicatie zorgt ervoor dat consistente en up-to-date informatie beschikbaar is op alle kanalen.
  173. Workflowbeheer: Het beheer van de taken, goedkeuringen en workflows die betrokken zijn bij het creëren, bewerken en publiceren van productinformatie. Workflowbeheer stroomlijnt het proces en zorgt voor een efficiënte samenwerking tussen teamleden.
  174. Digital asset management (DAM): Het beheer van digitale bestanden, zoals afbeeldingen, video’s, handleidingen, enz., die gerelateerd zijn aan producten. DAM zorgt voor een georganiseerde opslag en distributie van digitale assets binnen een PIM-systeem.
  175. Meertaligheid: De mogelijkheid om productinformatie in verschillende talen te beheren en te vertalen. Meertaligheid ondersteunt internationale verkoop en marketing.
  176. Datakwaliteit: De mate waarin productgegevens nauwkeurig, volledig, consistent en betrouwbaar zijn. Datakwaliteit speelt een cruciale rol bij het nemen van weloverwogen zakelijke beslissingen en het leveren van een goede klantervaring.
  177. Masterdata: De kerngegevens die essentieel zijn voor het identificeren, beschrijven en categoriseren van producten. Masterdata omvat bijvoorbeeld unieke productcodes, SKU’s (Stock Keeping Units), GTIN’s (Global Trade Item Numbers), etc.
  178. Import/export-functionaliteit: De mogelijkheid om productgegevens te importeren en exporteren tussen het PIM-systeem en andere systemen of bestandsindelingen. Dit vergemakkelijkt het uitwisselen van gegevens met externe partijen en maakt integratie met andere systemen mogelijk.
  179. Variantenbeheer: Het beheer van productvarianten, zoals verschillende kleuren, maten, stijlen, etc. Variantenbeheer helpt bij het organiseren en presenteren van producten met meerdere opties.
  180. Integratie: Het verbinden van het PIM-systeem met andere bedrijfssystemen, zoals een ERP (Enterprise Resource Planning) of een e-commerceplatform. Integratie zorgt voor een naadloze uitwisseling van gegevens en processtromen tussen systemen.
  181. Channel management: Het beheer van de distributiekanalen waarlangs productinformatie wordt verspreid. Channel management omvat het beheren van de beschikbaarheid en zichtbaarheid van producten op verschillende verkoopkanalen.
  182. Onboardingsjablonen: Vooraf gedefinieerde sjablonen of structuren die worden gebruikt tijdens het onboardingproces van productgegevens. Deze sjablonen helpen bij het gestructureerd vastleggen en importeren van productinformatie.
  183. Real-time synchronisatie: Het automatisch bijwerken van productinformatie in real-time tussen het PIM-systeem en andere gekoppelde systemen. Real-time synchronisatie zorgt ervoor dat alle systemen altijd beschikken over de meest recente en accurate informatie.
  184. SCM (Supply Chain Management): Een module binnen een ERP-systeem die zich richt op het beheer en de optimalisatie van de toeleveringsketen, inclusief inkoop, logistiek en voorraadbeheer.
  185. MRP (Material Requirements Planning): Een planningsmethode binnen een ERP-systeem die de materiaalbehoefte berekent op basis van de productieplanning, voorraadniveaus en levertermijnen.
  186. BOM (Bill of Materials): Een gestructureerde lijst binnen een ERP-systeem die alle componenten en onderdelen van een product beschrijft, inclusief de bijbehorende hoeveelheden en relaties.
  187. JIT (Just-in-Time): Een productie- en logistiek concept waarbij materialen en goederen precies op het juiste moment worden geleverd om voorraadniveaus te minimaliseren en efficiëntie te vergroten.
  188. EDI (Electronic Data Interchange): Een gestandaardiseerd formaat en proces voor het elektronisch uitwisselen van documenten en gegevens tussen bedrijven, zoals inkooporders en facturen.
  189. BI (Business Intelligence): Een set van tools en technologieën binnen een ERP-systeem die gegevens verzamelt, analyseert en visualiseert om inzicht te krijgen in de bedrijfsprestaties en besluitvorming te ondersteunen.
  190. SLA (Service Level Agreement): Een overeenkomst tussen een ERP-leverancier en een klant waarin de prestatieniveaus en servicenormen worden vastgelegd.
  191. Customization (Maatwerk): Het aanpassen of configureren van een systeem om beter aan de specifieke behoeften van een organisatie te voldoen.
  192. COA (Chart of Accounts): Een gestructureerde lijst van alle rekeningen die worden gebruikt voor het vastleggen van financiële transacties in een ERP-systeem.
  193. DMS (Document Management System): Een module binnen een ERP-systeem die wordt gebruikt voor het beheren, opslaan en delen van digitale documenten en bestanden.
  194. EAM (Enterprise Asset Management): Een module binnen een ERP-systeem die verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van bedrijfsmiddelen, zoals machines, voertuigen en infrastructuur.
  195. MTO (Make-to-Order): Een productieproces waarbij producten pas worden geproduceerd nadat een bestelling is ontvangen, in tegenstelling tot het produceren op basis van een voorspelling of voorraad.
  196. MTS (Make-to-Stock): Een productieproces waarbij producten worden geproduceerd op basis van voorspellingen en voorraadniveaus, zonder dat er een specifieke bestelling is ontvangen.
  197. COGS (Cost of Goods Sold): De kosten die rechtstreeks verband houden met de productie van goederen, inclusief grondstoffen, arbeid en overheadkosten.
  198. FIFO (First-In, First-Out): Een methode voor het beheren van voorraad waarbij de oudste voorraadeenheden als eerste worden verkocht of gebruikt.
  199. LIFO (Last-In, First-Out): Een methode voor het beheren van voorraad waarbij de nieuwste voorraadeenheden als eerste worden verkocht of gebruikt.
  200. WIP (Work-in-Progress): Producten die zich nog in het productieproces bevinden en nog niet als voltooid zijn geregistreerd.
  201. BPR (Business Process Reengineering): Het herontwerpen en optimaliseren van bedrijfsprocessen om de efficiëntie, kwaliteit en prestaties te verbeteren.
  202. TCO (Total Cost of Ownership): De totale kosten die verband houden met het bezitten, implementeren en onderhouden van een ERP-systeem gedurende de hele levensduur.
  203. ETL (Extract, Transform, Load): Een proces voor het extraheren, transformeren en laden van gegevens vanuit verschillende bronnen naar een centrale database in een ERP-systeem.
  204. Lead scoring: Een methode om leads (potentiële klanten) te beoordelen en te rangschikken op basis van hun waarschijnlijkheid om klant te worden, waarbij specifieke criteria worden gebruikt om de kwaliteit en interesse van leads te meten.
  205. Drip-campagne: Een geautomatiseerde marketingcampagne waarbij een reeks gepersonaliseerde berichten op een vooraf bepaalde planning naar leads of klanten wordt gestuurd om hen te betrekken en te converteren.
  206. Behavioral tracking: Het monitoren en vastleggen van het online gedrag van leads en klanten, zoals paginaweergaven, klikken, downloads en interacties, om inzicht te krijgen in hun interesses en intenties.
  207. Multichannel marketing: Het gebruik van verschillende marketingkanalen, zoals e-mail, sociale media, sms, pushmeldingen en meer, om leads en klanten te bereiken en te betrekken via hun voorkeurskanalen.
  208. DCO (Dynamic Creative Optimization): Een technologie die het mogelijk maakt om gepersonaliseerde en relevante advertenties of content weer te geven op basis van individuele kenmerken en gedrag van de ontvanger.
  209. Lead attribution: Het toewijzen van waarde aan specifieke marketingkanalen, campagnes of interacties op basis van hun bijdrage aan het genereren van leads en het stimuleren van conversies.
  210. Marketing analytics: Het proces van het verzamelen, analyseren en interpreteren van marketinggegevens om inzichten te verkrijgen, prestaties te meten en toekomstige marketingbeslissingen te informeren.
  211. Churn rate: Het percentage klanten dat een product of dienst verlaat gedurende een bepaalde periode, vaak gebruikt als maatstaf voor klantbehoud en klanttevredenheid.
  212. Lead-to-customer ratio: Het percentage leads dat daadwerkelijk converteert naar betalende klanten, waarmee de effectiviteit van de marketing- en verkoopinspanningen wordt gemeten.
  213. Marketing ROI tracking: Het proces van het meten en evalueren van de return on investment (ROI) van marketingcampagnes en -activiteiten om de effectiviteit en efficiëntie van de marketinguitgaven te beoordelen.
  214. Lead lifecycle: De reeks stappen en interacties die een lead doorloopt, vanaf het moment van de eerste kennismaking tot het moment van conversie en klantrelatie.
  215. Marketing funnel optimization: Het proces van het analyseren en optimaliseren van de verschillende fasen van de marketingfunnel om de conversiepercentages te verhogen en de efficiëntie van de marketinginspanningen te verbeteren.
  216. Inbound logistics: Het beheer van de inkomende logistieke activiteiten, zoals ontvangst, inspectie en opslag van goederen in het magazijn.
  217. Outbound logistics: Het beheer van de uitgaande logistieke activiteiten, zoals orderverwerking, verpakking en verzending van goederen vanuit het magazijn.
  218. Inventory management: Het proces van het beheren en controleren van de voorraadniveaus, locaties en rotatie in het magazijn, om ervoor te zorgen dat de juiste producten op het juiste moment beschikbaar zijn.
  219. Pick-and-pack: Het proces van het verzamelen (picken) van de benodigde producten uit de voorraadlocaties in het magazijn en het verpakken (packen) ervan voor verzending naar de klant.
  220. Cycle counting: Een continue inventarisatiemethode waarbij kleine delen van de voorraad regelmatig worden geteld, meestal op dagelijkse of wekelijkse basis, om de nauwkeurigheid van de voorraadgegevens te behouden.
  221. Cross-docking: Een logistieke techniek waarbij inkomende goederen direct worden doorgestuurd naar de uitgaande verzending zonder opslag in het magazijn, om de doorlooptijd te verkorten en de efficiëntie te verhogen.
  222. Replenishment: Het proces van het aanvullen van voorraadlocaties in het magazijn om ervoor te zorgen dat er voldoende voorraad beschikbaar is om aan de vraag te voldoen.
  223. Material handling equipment: Fysieke apparatuur die wordt gebruikt in het magazijn, zoals heftrucks, conveyors, palletstellingen en scanners, om goederen te verplaatsen, op te slaan en te verwerken.
  224. Batch picking: Een verzamelmethode waarbij meerdere orders tegelijkertijd worden verwerkt door gelijktijdig meerdere producten uit de voorraad te verzamelen.
  225. Wave picking: Een verzamelmethode waarbij orders in groepen (golven) worden verdeeld en de producten in elke golf vervolgens sequentieel worden verzameld, waardoor de efficiëntie van het orderverzamelproces wordt verhoogd.
  226. Machine learning: Een tak van AI waarbij computersystemen worden getraind om taken uit te voeren zonder expliciet geprogrammeerd te zijn, door te leren en zich aan te passen aan patronen en gegevens.
  227. Deep learning: Een subset van machine learning die gebruikmaakt van kunstmatige neurale netwerken met meerdere lagen om complexe taken uit te voeren, zoals beeldherkenning, spraakverwerking en natuurlijke taalverwerking.
  228. Neurale netwerken: Een computationeel model geïnspireerd op het menselijke brein, bestaande uit kunstmatige neuronen (knooppunten) die met elkaar verbonden zijn en informatie verwerken door middel van activatiefuncties.
  229. Supervised learning: Een machine learning-methode waarbij het algoritme wordt getraind op basis van gelabelde voorbeelden, waarbij het gewenste uitvoerresultaat bekend is. Het algoritme leert om patronen en regels te herkennen en kan vervolgens voorspellingen doen voor nieuwe, niet-gelabelde gegevens.
  230. Unsupervised learning: Een machine learning-methode waarbij het algoritme wordt getraind op ongelabelde gegevens, zonder specifieke doeluitvoer. Het algoritme ontdekt zelf patronen, verborgen structuren en clusters in de gegevens.
  231. Reinforcement learning: Een machine learning-methode waarbij een agent in een omgeving leert om bepaalde acties uit te voeren om een beloningsdoel te maximaliseren. Het algoritme leert door interactie en feedback van de omgeving.
  232. Natural Language Processing (NLP): Een tak van AI die zich richt op het begrijpen en verwerken van menselijke taal, inclusief spraakherkenning, taalbegrip, automatische vertaling en chatbots.
  233. Computer Vision: Een discipline binnen AI die zich bezighoudt met het begrijpen, analyseren en interpreteren van visuele informatie, zoals beeldherkenning, objectdetectie en gezichtsherkenning.
  234. Data preprocessing: Het proces van het voorbereiden en transformeren van ruwe gegevens voordat ze worden gebruikt voor machine learning-modellen, inclusief taken zoals gegevensreiniging, normalisatie en feature engineering.
  235. Bias-variance trade-off: Een concept in machine learning dat verwijst naar de balans tussen het vermogen van een model om nieuwe gegevens te generaliseren (laag bias) en de gevoeligheid voor variaties in de trainingsgegevens (lage variantie).
  236. Language model: Een computermodel dat is getraind om menselijke taal te begrijpen en te genereren. ChatGPT is een voorbeeld van een geavanceerd language model.
  237. Generative Pre-trained Transformer (GPT): Een type neurale netwerkarchitectuur dat bekend staat om zijn vermogen om tekst te genereren. ChatGPT is gebaseerd op het GPT-framework.
  238. Fine-tuning: Een proces waarbij een vooraf getraind language model (zoals GPT) wordt aangepast aan een specifieke taak of dataset om betere prestaties te bereiken. ChatGPT is fijn afgestemd op het genereren van responsieve en relevante antwoorden tijdens gesprekken.
  239. Prompt: De invoer of vraag die aan het language model wordt gegeven om een reactie te genereren. Het geven van een duidelijke en goed gestructureerde prompt helpt ChatGPT om meer gerichte en coherente antwoorden te geven.
  240. Context: De informatie die tijdens het gesprek wordt gegeven en wordt gebruikt door ChatGPT om betekenisvolle antwoorden te genereren. Het model houdt rekening met eerdere uitwisselingen en reacties om de context van het gesprek te begrijpen.
  241. Top-k sampling: Een techniek gebruikt bij het genereren van tekst waarbij de meest waarschijnlijke woorden worden gekozen uit een vooraf bepaalde subset (bijv. de top 10 meest waarschijnlijke woorden) op basis van hun kansverdeling. Dit helpt bij het genereren van gevarieerde en creatieve antwoorden.
  242. Beam search: Een algoritme gebruikt bij het genereren van tekst om de meest waarschijnlijke zinsvolgorde te vinden. Het selecteert de meest veelbelovende paden door de uitvoer van het model te verkennen met behulp van een “balk” van meerdere alternatieven.
  243. Response length: De lengte van de gegenereerde tekst als reactie op een vraag of prompt. Het beheersen van de responslengte helpt om overmatig lange of te korte antwoorden te vermijden en de kwaliteit van de gegenereerde tekst te optimaliseren.
  244. Human-in-the-loop: Een concept waarbij menselijke supervisie en betrokkenheid worden toegevoegd aan het generatieproces van een AI-model. Bij ChatGPT kan een menselijke operator ingrijpen om de gegenereerde antwoorden te beoordelen, aan te passen of te filteren om de kwaliteit en relevantie te waarborgen.
  245. Chit-chat: Informele: alledaagse gesprekken zonder specifieke doelen of taken. ChatGPT is in staat om te reageren op chit-chat en kan vragen beantwoorden, algemene informatie verstrekken en een gesprek gaande houden.
  246. Zero-shot learning: Een techniek waarbij een model wordt getraind om te presteren op taken of scenario’s waarvoor het niet expliciet is getraind. ChatGPT kan soms zero-shot learning gebruiken om vragen over nieuwe onderwerpen te beantwoorden, zelfs als het niet specifiek is getraind op die specifieke kennis.
  247. Transfer learning: Een benadering waarbij een model wordt getraind op een bepaalde taak en de geleerde kennis vervolgens wordt overgedragen naar een andere gerelateerde taak. ChatGPT maakt gebruik van transfer learning door vooraf getrainde modellen te gebruiken en deze aan te passen aan het domein van conversational AI.
  248. Response generation: Het proces waarbij een language model zoals ChatGPT een relevante en coherente reactie genereert op basis van de gegeven input of prompt. Het doel van response generation is om mensachtige en contextueel passende antwoorden te produceren.
  249. Multi-turn conversation: Een gesprek dat uit meerdere uitwisselingen of beurten bestaat tussen een gebruiker en ChatGPT. Het model houdt rekening met de voorgaande beurten om de context van het gesprek te begrijpen en geschikte antwoorden te genereren.
  250. Preprocessing: Het voorbewerken van tekstuele input voordat het wordt ingevoerd in het model. Dit kan onder andere het verwijderen van ongewenste tekens, het normaliseren van de tekst en het splitsen in afzonderlijke zinnen omvatten. Preprocessing helpt bij het verkrijgen van betere resultaten tijdens het generatieproces.
  251. Evaluation metrics: Maatstaven die worden gebruikt om de kwaliteit van de gegenereerde antwoorden te meten. Enkele veelgebruikte evaluatiemetrics zijn BLEU (bilingual evaluation understudy), ROUGE (recall-oriented understudy for gisting evaluation), perplexity en distinctiveness. Deze metrics helpen bij het kwantitatief beoordelen van de prestaties van het model.
  252. Ethics in conversational AI: Een aandachtsgebied dat zich richt op ethische overwegingen bij het ontwerpen, ontwikkelen en inzetten van conversational AI-systemen. Het omvat zaken als privacy, bias, veiligheid, verantwoordelijkheid, transparantie en de impact van AI op gebruikers.
  253. OpenAI API: Een programmeerinterface waarmee ontwikkelaars toegang krijgen tot het ChatGPT-model van OpenAI. Met behulp van de OpenAI API kunnen ontwikkelaars conversational AI-functionaliteit integreren in hun eigen applicaties, platforms en systemen.
  254. Fulfilled by Amazon (FBA): Een programma aangeboden door Amazon waarbij verkopers hun voorraad opslaan in de distributiecentra van Amazon. Amazon neemt de verantwoordelijkheid voor de opslag, verpakking en verzending van de producten naar de klanten.
  255. Prime: Een premium-lidmaatschap aangeboden door Amazon waarbij leden profiteren van snelle verzending en andere voordelen, zoals toegang tot streamingdiensten en exclusieve aanbiedingen. Producten die in aanmerking komen voor Prime kunnen worden aangeduid als “Prime-gecertificeerd”.
  256. Buy Box: De prominente positie op de productpagina van een marktplaats waar kopers direct een aankoop kunnen doen. Verkopers strijden om de Buy Box, aangezien het de meeste zichtbaarheid en kans op verkoop biedt.
  257. Vendor Central: Een platform aangeboden door Amazon waar merkfabrikanten hun producten rechtstreeks aan Amazon verkopen. Amazon is verantwoordelijk voor het beheer van de voorraad en prijsstelling, terwijl de fabrikant zich concentreert op productie en levering.
  258. Seller Central: Een platform aangeboden door Amazon waar individuele verkopers hun producten kunnen aanbieden en beheren. Verkopers zijn verantwoordelijk voor voorraadbeheer, prijsstelling, verzending en klantenservice.
  259. ASIN: Amazon Standard Identification Number. Een uniek identificatienummer dat Amazon toewijst aan elk product op het platform. Het wordt gebruikt om producten te identificeren en onderscheiden.
  260. Sponsored Products: Een advertentieprogramma aangeboden door marktplaatsen waar verkopers kunnen betalen om hun producten te promoten in zoekresultaten en relevante productpagina’s. Dit verhoogt de zichtbaarheid en de kans op verkoop.
  261. A+ Content (Enhanced Brand Content): Een functie aangeboden door marktplaatsen zoals Amazon waar merkverkopers uitgebreide productpagina’s kunnen maken met aanvullende afbeeldingen, video’s, verhalen en andere rijke media om de aantrekkelijkheid en merkbeleving te vergroten.
  262. Fulfillment by Merchant (FBM): Een optie waarbij verkopers zelf verantwoordelijk zijn voor het beheer van voorraad, verpakking en verzending van producten die ze verkopen via een marktplaats. Dit vereist dat de verkoper zijn eigen logistiek en opslag regelt.
  263. Product Listing Optimization: Het proces van het optimaliseren van productvermeldingen op een marktplaats om de zichtbaarheid, relevantie en conversie te verbeteren. Dit omvat het gebruik van relevante zoekwoorden, aantrekkelijke titels, gedetailleerde beschrijvingen en aantrekkelijke afbeeldingen.
  264. Marketplace: Een online platform waar derden hun producten kunnen aanbieden en verkopen aan consumenten. Voorbeelden zijn Amazon, Bol.com, eBay en Alibaba.
  265. Third-Party Seller: Een externe verkoper die zijn producten aanbiedt op een marktplaats, zoals Amazon of Bol.com. Deze verkopers zijn geen directe merkeigenaren of fabrikanten.
  266. Dropshipping: Een e-commerce model waarbij een verkoper producten verkoopt zonder deze zelf op voorraad te hebben. In plaats daarvan worden de producten rechtstreeks verzonden vanuit de fabrikant of groothandel naar de klant.
  267. Listing: Een individuele productvermelding op een marktplaats. Het omvat informatie zoals de titel, beschrijving, prijs, afbeeldingen en andere details die nodig zijn om het product te presenteren aan potentiële kopers.
  268. Fulfillment: Het proces van het verwerken en verzenden van bestellingen, inclusief voorraadbeheer, orderpicking, verpakking en verzending naar de klant.
  269. Seller Rating: Een beoordelingssysteem dat de prestaties en reputatie van verkopers op een marktplaats meet. Het kan gebaseerd zijn op criteria zoals feedback van klanten, verzendtijd, klantenservice en retourbeleid.
  270. UPC/EAN: Universele Productcode (UPC) en European Article Number (EAN) zijn gestandaardiseerde barcodes die worden gebruikt om producten te identificeren. Deze codes zijn nodig om producten op een marktplaats te vermelden en kunnen helpen bij het bijhouden van voorraad.
  271. ACoS: Advertising Cost of Sale. Een maatstaf voor de effectiviteit van advertentiecampagnes op een marktplaats. Het berekent de advertentiekosten als percentage van de omzet die wordt gegenereerd door die advertenties.
  272. Sales Rank: Een rangorde die aangeeft hoe goed een product verkoopt in vergelijking met andere producten in dezelfde categorie op een marktplaats. Een hogere verkoopclassificatie duidt op een populair product.
  273. Promoted Listings: Een advertentieprogramma aangeboden door marktplaatsen waar verkopers kunnen betalen om hun producten te promoten binnen de zoekresultaten of op relevante productpagina’s. Dit vergroot de zichtbaarheid en kan de verkoop stimuleren.
  274. Composable Commerce: Een aanpak voor e-commerce waarbij bedrijven flexibele, modulaire en onafhankelijk schaalbare systemen opbouwen door gebruik te maken van losjes gekoppelde componenten. Het stelt bedrijven in staat om snel en eenvoudig de juiste tools en services te selecteren en te combineren om aan specifieke zakelijke behoeften te voldoen.
  275. MACH Architectuur: Een acroniem dat staat voor Microservices, API’s, Cloud-native en Headless. Het is een architecturale benadering voor het ontwerpen en bouwen van moderne digitale systemen. Het maakt gebruik van losjes gekoppelde microservices, API’s voor communicatie tussen systemen, cloud-native infrastructuur en een headless (ontkoppelde) benadering voor front-endpresentatie.
  276. Microservices: Een softwarearchitectuurpatroon waarbij een applicatie wordt opgebouwd als een verzameling van kleine, onafhankelijke services. Elke service is verantwoordelijk voor een specifieke taak en kan onafhankelijk worden ontwikkeld, geïmplementeerd en geschaald.
  277. Cloud-native: Een benadering waarbij applicaties worden ontworpen en gebouwd met het oog op de schaalbaarheid, flexibiliteit en veerkracht van cloudinfrastructuur. Het maakt gebruik van cloudservices en -hulpmiddelen, zoals containerisatie en automatisch schalen, om een efficiënte en schaalbare infrastructuur te realiseren.
  278. Headless Commerce: Een architecturale benadering waarbij de front-endpresentatielaag (bijvoorbeeld de website of de mobiele app) wordt ontkoppeld van de back-end e-commercefunctionaliteit. Hierdoor kunnen verschillende front-endkanalen gebruikmaken van dezelfde e-commercefunctionaliteiten via API’s, wat flexibiliteit en personalisatie mogelijk maakt.
  279. API-first: Een ontwikkelingsbenadering waarbij de API als eerste wordt ontworpen en ontwikkeld. Het betekent dat de functionaliteiten en gegevens van een systeem worden blootgesteld via API’s, waardoor andere applicaties en systemen er gemakkelijk gebruik van kunnen maken.
  280. Event-Driven Architectuur: Een architecturale stijl waarbij de communicatie tussen verschillende componenten en services wordt gedreven door gebeurtenissen (events). Wanneer een gebeurtenis plaatsvindt, worden andere services geïnformeerd en kunnen ze acties ondernemen op basis van die gebeurtenis.
  281. Cloud Commerce Platform: Een e-commerceplatform dat is gebouwd op cloudinfrastructuur en gebruikmaakt van moderne architectuurprincipes zoals microservices, API’s en schaalbaarheid. Het biedt flexibiliteit, schaalbaarheid en de mogelijkheid om verschillende services en tools te combineren volgens de Composable Commerce-aanpak.
  282. DevOps: Een softwareontwikkelingsbenadering die de samenwerking en communicatie tussen softwareontwikkeling (Dev) en IT-operations (Ops) benadrukt. Het omvat automatisering, continue integratie en implementatie, en een cultuur van samenwerking om snelle en betrouwbare softwareontwikkeling mogelijk te maken.
  283. Event Sourcing: Een patroon waarbij gebeurtenissen (events) worden vastgelegd als de primaire bron van waarheid binnen een systeem. Het maakt het mogelijk om de huidige staat van een systeem te reconstrueren door de gebeurtenissen te herhalen.
  284. CQRS (Command Query Responsibility Segregation): Een architecturaal patroon waarbij de lees- en schrijfoperaties van een systeem worden gescheiden. Het maakt het mogelijk om verschillende modellen en optimalisaties toe te passen voor het lezen en schrijven van gegevens.
  285. Containerisatie: Een methode voor het verpakken van softwaretoepassingen en al hun afhankelijkheden in containers. Containers zijn geïsoleerde omgevingen die draagbaar en consistent zijn, waardoor applicaties gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd op verschillende infrastructuurplatforms.
  286. Serverless Computing: Een cloud computingmodel waarbij de cloudprovider de infrastructuurbeheertaken op zich neemt, zoals het schalen en beheren van servers. Ontwikkelaars kunnen zich richten op het schrijven van code zonder zich zorgen te maken over de onderliggende infrastructuur.
  287. NoSQL (Not Only SQL): Een categorie van databasesystemen die niet gebaseerd zijn op de traditionele relationele-databasebenadering. NoSQL-databases zijn flexibeler en schaalbaarder en worden vaak gebruikt bij het verwerken van grote hoeveelheden ongestructureerde gegevens.
  288. GraphQL: Een querytaal voor het ophalen en wijzigen van gegevens in API’s. Het stelt clients in staat om precies de gegevens op te vragen die ze nodig hebben, waardoor over-fetching en under-fetching van gegevens wordt voorkomen.
  289. Continuous Integration (CI) / Continuous Deployment (CD): Praktijken binnen de softwareontwikkeling waarbij code voortdurend wordt geïntegreerd, getest en gedeployed. CI zorgt voor frequente integratie van code in een gedeelde repository, terwijl CD het proces automatiseert om code snel en betrouwbaar naar productieomgevingen te implementeren.
  290. PaaS (Platform as a Service): Een cloud computingdienst waarbij de cloudprovider een platform biedt voor het ontwikkelen, testen en implementeren van applicaties. Het omvat vaak de benodigde infrastructuur, middleware, ontwikkeltools en services.
  291. Elastic Scaling: Een capaciteitsaanpassingsmechanisme waarbij de infrastructuur automatisch wordt opgeschaald of afgeschaald op basis van de vraag naar bronnen. Hierdoor kan een systeem flexibel reageren op veranderingen in het gebruik en de workloads.
  292. API Gateway: Een tussenliggende laag tussen clients en de verschillende services van een systeem. Het fungeert als een enkel toegangspunt voor alle API-aanroepen, met functies zoals autorisatie, authenticatie, caching en het routeren van verzoeken naar de juiste services.
  293. uniforme resource-identificatoren (URI’s):

Samenvatting

Deze uitgebreide woordenlijst bevat meer dan 250 termen die beschouwd worden als vakjargon in de eCommerce en marketing. Als professional in deze sectoren is het cruciaal om vertrouwd te zijn met de specifieke terminologie die in deze vakgebieden wordt gebruikt. Met deze lijst kun je snel en gemakkelijk de betekenis en context van deze termen opzoeken. Of je nu een eCommerce-ondernemer bent, een marketingstrateeg, of gewoon je kennis wilt vergroten, deze lijst biedt een waardevolle bron van informatie.

Ik moedig je ook aan om eventuele aanvullingen of suggesties voor deze lijst met ons te delen, zodat we deze kunnen blijven verbeteren en uitbreiden. Blijf op de hoogte van het nieuwste vakjargon en til jouw eCommerce- en marketingvaardigheden naar een hoger niveau met deze handige woordenlijst.